Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord analogizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geanalogizeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens analogizeer analogizeert analogizeert analogizeren analogizeren analogizeren
Imperfect analogizeerde analogizeerde analogizeerde analogizeerden analogizeerden analogizeerden
Toekomende tijd I zal analogizeren zult analogizeren zal analogizeren zullen analogizeren zullen analogizeren zullen analogizeren
Conditionalis I zou analogizeren zou analogizeren zou analogizeren zouden analogizeren zouden analogizeren zouden analogizeren
Perfectum heb geanalogizeerd hebt geanalogizeerd heeft geanalogizeerd hebben geanalogizeerd hebben geanalogizeerd hebben geanalogizeerd
Voltooid verleden tijd had geanalogizeerd had geanalogizeerd had geanalogizeerd hadden geanalogizeerd hadden geanalogizeerd hadden geanalogizeerd
Toekomende tijd II zal geanalogizeerd hebben zult geanalogizeerd hebben zal geanalogizeerd hebben zullen geanalogizeerd hebben zullen geanalogizeerd hebben zullen geanalogizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben geanalogizeerd zou hebben geanalogizeerd zou hebben geanalogizeerd zouden hebben geanalogizeerd zouden hebben geanalogizeerd zouden hebben geanalogizeerd
Imperatief - analogizeer - - analogizeert -

Verbos semelhantes a analogizeren

Verbos conjugados anteriores e posteriores analogizeren

« analogizeren »