Formas verbais no total: 18
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord grijzend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gegrijsd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - grijst - - grijzen
Imperfect - - grijsde - - grijsden
Toekomende tijd I - - zal grijzen - - zult grijzen
Conditionalis I - - zal grijzen - - zullen grijzen
Perfectum - - is gegrijsd - - zijn gegrijsd
Voltooid verleden tijd - - was gegrijsd - - waren gegrijsd
Toekomende tijd II - - zal gegrijsd zijn - - zult gegrijsd zijn
Conditionalis II - - zal zijn gegrijsd - - zullen zijn gegrijsd

Verbos semelhantes a grijzen

Verbos conjugados anteriores e posteriores grijzen

« grijzen »