Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord idoliserend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geïdoliseerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens idoliseer idoliseert idoliseert idoliseren idoliseren idoliseren
Imperfect idoliseerde idoliseerde idoliseerde idoliseerden idoliseerden idoliseerden
Toekomende tijd I zal idoliseren zult idoliseren zal idoliseren zullen idoliseren zullen idoliseren zullen idoliseren
Conditionalis I zou idoliseren zou idoliseren zou idoliseren zouden idoliseren zouden idoliseren zouden idoliseren
Perfectum heb geïdoliseerd hebt geïdoliseerd heeft geïdoliseerd hebben geïdoliseerd hebben geïdoliseerd hebben geïdoliseerd
Voltooid verleden tijd had geïdoliseerd had geïdoliseerd had geïdoliseerd hadden geïdoliseerd hadden geïdoliseerd hadden geïdoliseerd
Toekomende tijd II zal geïdoliseerd hebben zult geïdoliseerd hebben zal geïdoliseerd hebben zullen geïdoliseerd hebben zullen geïdoliseerd hebben zullen geïdoliseerd hebben
Conditionalis II zou hebben geïdoliseerd zou hebben geïdoliseerd zou hebben geïdoliseerd zouden hebben geïdoliseerd zouden hebben geïdoliseerd zouden hebben geïdoliseerd
Imperatief - idoliseer - - idoliseert -

Verbos semelhantes a idoliseren

Verbos conjugados anteriores e posteriores idoliseren

« idoliseren »