Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord romantiserend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geromantiseerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens romantiseer romantiseert romantiseert romantiseren romantiseren romantiseren
Imperfect romantiseerde romantiseerde romantiseerde romantiseerden romantiseerden romantiseerden
Toekomende tijd I zal romantiseren zult romantiseren zal romantiseren zullen romantiseren zullen romantiseren zullen romantiseren
Conditionalis I zou romantiseren zou romantiseren zou romantiseren zouden romantiseren zouden romantiseren zouden romantiseren
Perfectum heb geromantiseerd hebt geromantiseerd heeft geromantiseerd hebben geromantiseerd hebben geromantiseerd hebben geromantiseerd
Voltooid verleden tijd had geromantiseerd had geromantiseerd had geromantiseerd hadden geromantiseerd hadden geromantiseerd hadden geromantiseerd
Toekomende tijd II zal geromantiseerd hebben zult geromantiseerd hebben zal geromantiseerd hebben zullen geromantiseerd hebben zullen geromantiseerd hebben zullen geromantiseerd hebben
Conditionalis II zou hebben geromantiseerd zou hebben geromantiseerd zou hebben geromantiseerd zouden hebben geromantiseerd zouden hebben geromantiseerd zouden hebben geromantiseerd
Imperatief - romantiseer - - romantiseert -

Verbos semelhantes a romantiseren

Verbos conjugados anteriores e posteriores romantiseren

« romantiseren »