Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord stomend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gestoomd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens stoom stoomt stoomt stomen stomen stomen
Imperfect stoomde stoomde stoomde stoomden stoomden stoomden
Toekomende tijd I zal stomen zult stomen zal stomen zullen stomen zullen stomen zullen stomen
Conditionalis I zou stomen zou stomen zou stomen zouden stomen zouden stomen zouden stomen
Perfectum heb gestoomd hebt gestoomd heeft gestoomd hebben gestoomd hebben gestoomd hebben gestoomd
Voltooid verleden tijd had gestoomd had gestoomd had gestoomd hadden gestoomd hadden gestoomd hadden gestoomd
Toekomende tijd II zal gestoomd hebben zult gestoomd hebben zal gestoomd hebben zullen gestoomd hebben zullen gestoomd hebben zullen gestoomd hebben
Conditionalis II zou hebben gestoomd zou hebben gestoomd zou hebben gestoomd zouden hebben gestoomd zouden hebben gestoomd zouden hebben gestoomd
Imperatief - stoom - - stoomt -

Verbos semelhantes a stomen

Verbos conjugados anteriores e posteriores stomen

« stomen »